MRI (Magnetic Resonance Imaging)

Inleiding

Voor hun bescherming heeft de natuur de hersenen opgeborgen in de schedel en het ruggenmerg in de wervelkolom. Door deze goed beschutte positie zijn ze echter ook weinig toegankelijk voor de behandelende arts, die wil weten wat er precies aan mankeert. Vroeger was de arts alleen aangewezen op zijn lichamelijk neurologische onderzoek, dat hem op grond van zijn kennis kon aangeven waar de aandoening waarschijnlijk uit bestond en waar de afwijking ongeveer gelegen was. Maar tegenwoordig staan aan de arts de beeldvormende technieken ter beschikking, zoals eerder al de Röntgentechnieken en nu ook de CT-scan en de MRI, om de afwijking in een beeld zichtbaar te maken. Hij is nu hierdoor beter geïnformeerd over de aard en de plaats van de afwijking, die hij moet weten voor de behandeling.

MRI

MRI is een afkorting van magnetic resonance imaging, ook genoemd magneetscan.

Links: De laborant bewaakt het maken van de MRI scans en kan na afloop met computertechnieken de beelden nog op allerlei manieren manipuleren.

Rechts: De MRI-scanner met de tunnel waar de patiënt in komt te liggen.


Bij deze afbeeldingtechniek komt de patiënt te liggen in een lange tunnel die een sterke magneet bevat, waarmee het water in de weefsels gemagnetiseerd wordt. Dat berust hierop dat in het weefsel de wateratomen (eigenlijk zijn het de waterstofatoomkernen) zich als miniatuurmagneetjes kunnen gedragen. Verder worden vanuit de scannertunnel radiogolven uitgezonden van een golflengte die de watermagneetjes als het ware doen meetrillen (men noemt dat resoneren) waarbij ze energie uit de radiogolven in zich opnemen. Als de radiogolf wordt gestopt wordt de eerder opgenomen energie weer uitgezonden als een signaal waarin allerlei bijzonderheden van het weefsel zijn vervat. Uit deze signalen kan de computer van het apparaat de samenstelling van de verschillende weefsels berekenen en ze uittekenen in de vorm van een doorsnede (de MRI-scan). Gebieden waar geen water is, zoals lucht of bot, geven geen signaal en zijn zwart op de scan. Ook hangt het signaal af van de duur van de perioden waarin de radiogolven worden uitgezonden, omdat hiermee bepaalde kenmerken van de magnetisatie (T1 en T2) tot uiting worden gebracht. Zo kan men zogenaamde T1-gewogen beelden verkrijgen waarin de eigenschap T1 de overhand heeft; op deze beelden verschijnen liquor (hersenvocht) en waterrijke structuren donker. Daarentegen zijn liquor en waterrijke structuren op T2-gewogen beelden juist wit. Door de keuze van de T1- of T2-weging kan men van de weefsels bepaalde aspecten zichtbaar maken. MRI-beelden zijn daarom zeer gedetailleerd in het vertonen van de verschillende weefsels, maar een nadeel is dat het bot zelf niet zichtbaar is (wel het beenmerg), omdat het bijna geen water bevat.

Met de MRI kan de aard van het weefsel nader worden onderzocht met behulp van spectroscopie. Wanneer bepaalde stoffen op bepaalde plaatsen in verhoogde concentraties worden aangetroffen kan dit wijzen op b.v. de aanwezigheid van een tumor. Men ook de functie van bepaalde hersendelen nagaan door tijdens het onderzoek de patiënt bepaalde opdrachten te laten uitvoeren (b.v. lezen of herkennen van afbeeldingen). Als de corresponderende hersendelen daardoor actief worden is dit met de MRI aan te tonen. Zulk onderzoek is belangrijk voor het precies lokaliseren van neurologisch belangrijke gebieden.

MRI-opnamen van normale hersenen, waarbij links een zogenaamde T1-gewogen opname is waarop de waterhoudende structuren (hersenkamers) donker zijn, terwijl het onderhuidse vetweefsel helder is. Rechts is een T2-gewogen opname waarop de waterrijke structuren helder zijn, maar het onderhuidse vetweefsel juist donker.

Links een MRI van een patiënt met een hersentumor (het donkere gebied in het centrum van het kruis). Als hij gevraagd wordt te lezen lichten de gebieden in de hersenen op die daarbij betrokken zijn. Uit dit onderzoek bij deze patiënt blijkt dat bij operatie van de tumor de gebieden die voor het lezen verantwoordelijk zijn in elk geval geen risico te lopen.


Als ook met de MRI de afbeelding van b.v. een hersentumor tegenvalt, kan men een speciaal voor MRI geschikt contrastmiddel inspuiten, dat het element Gadolinium bevat. Dit element heeft de eigenschap om T1 te veranderen, waardoor de tumor goed zichtbaar wordt.
Wat de MRI procedure zelf betreft, maakt het apparaat tijdens zijn werking evenveel lawaai als een discotheek. Door het opzetten van oortelefoons met aangename muziek is dit lawaai gewoonlijk buiten te sluiten. Omdat bij de MRI-techniek geen Röntgenstralen worden gebruikt is hier geen speciale voorzichtigheid geboden ten aanzien van het ongeboren kind. De sterke magneten van het apparaat kunnen echter stukjes metaal in het weefsel doen verschuiven, wat ernstige gevolgen kan hebben als het gaat om clips die voor de behandeling van aneurysma's in het hoofd zijn geplaatst, of metaalsplinters die bijvoorbeeld tijdens laswerkzaamheden in het oog zijn geraakt. Verder kunnen de magneetvelden pacemakers voor het hart op hol doen slaan. Bij deze mensen mogen derhalve geen MRI-scans worden gemaakt. Maar de moderne aneurysmaclips (vooropgesteld dat men zeker weet dat een patiënt die heeft) en overige implantaten van het niet-magnetische metaal titanium zijn ongevoelig voor magnetisatie en kunnen zonder bezwaar in het MRI-apparaat worden gescand.
Verder is MRI bezwaarlijk voor mensen die vanwege claustrofobie (engtevrees) het verblijf in de tunnel niet kunnen verdragen.

Andere MR-technieken: MR-angiografie

Van het MR-signaal dat immers afkomstig is uit het water in de weefsels, kan met bepaalde technieken een onderscheid worden gemaakt tussen het stromende water in de bloedvaten en het stilstaande water in de omgevende weefsels. Hiermee wordt  bereikt dat de bloedvaten op de scan een andere tint krijgen dan het omgevende weefsel, met andere woorden, men heeft nu een MR-angiogram dat is ontstaan zonder gebruik van contrastmiddelen (met hun risico's).

Computertomografie (CT)

Inleiding

Voor hun bescherming heeft de natuur de hersenen opgeborgen in de schedel en het ruggenmerg in de wervelkolom. Door deze goed beschutte positie zijn ze echter ook weinig toegankelijk voor de behandelende arts, die wil weten wat er precies aan mankeert. Vroeger was de arts alleen aangewezen op zijn lichamelijk neurologische onderzoek, dat hem op grond van zijn kennis kon aangeven waar de aandoening waarschijnlijk uit bestond en waar de afwijking ongeveer gelegen was. Maar tegenwoordig staan aan de arts de beeldvormende technieken ter beschikking, zoals eerder al de Röntgentechnieken en nu ook de CT-scan en de MRI, om de afwijking in een beeld zichtbaar te maken. Hij is nu hierdoor beter geïnformeerd over de aard en de plaats van de afwijking, die hij moet weten voor de behandeling.

CT-scan (computertomografie)

Dit is een andere manier waarop weke delen met Röntgenstralen kunnen worden afgebeeld. Want hoewel lang niet zo sterk als botweefsel, absorberen weke delen ook Röntgenstralen (d.w.z. ze laten de stralen niet door), het ene weefsel doet dat iets meer dan het andere. Op gewone Röntgenfoto's komen deze kleine verschillen niet tot uiting, waardoor wekedelenstructuren er niet op zichtbaar zijn. In 1963 heeft de Engelse ingenieur Hounsfield een methode bedacht om met de computer de kleine verschillen in absorptie te versterken, waardoor de weke delen nu wel zichtbaar kunnen worden gemaakt. Op een CT-scan blijven botstructuren als op gewone Röntgenfoto's heel goed te zien, maar daarnaast zijn de omgevende weke delen ook enigszins zichtbaar. Er is een ander duidelijk verschil tussen een CT-scan en een röntgenfoto. Een röntgenfoto is een soort portret waarop men verschijnt in dezelfde houding als waarin men is gefotografeerd, terwijl een CT-scan eigenlijk een doorsnede is door het lichaam die door de computer is getekend. Dat heeft te maken met de manier waarop een CT-scan wordt gemaakt. Men moet daarvoor onbewegelijk liggen op een soort matras, terwijl het lichaamsdeel waar het omgaat, bijvoorbeeld de schedel, in de opening ligt van de eigenlijke scanner, een soort ring waaruit met een dunne Röntgenstraal een plakje van de schedel vanuit verschillende richtingen wordt beschenen (gescand). Hierna schuift men een eindje op waardoor een volgende plak kan worden gescand.

Links: De laborant bewaakt het maken van de opnames en kan na afloop met computertechnieken de verkregen beelden nog bewerken.

Rechts: De CT-scanner is een soort ring waar het te scannen lichaamsdeel "plakje voor plakje" door geschoven wordt.

 

Als de afbeelding van weke delen op de CT-scan toch nog niet voldoet, kan jodiumhoudend contrast worden gebruikt om dit duidelijker te maken. Op een gewone CT-scan zijn sommige hersentumoren namelijk niet goed van het omgevende gezonde hersenweefsel te onderscheiden. Er wordt dan contrastvloeistof in een ader ingespoten. Omdat de normale haarvaten (capillairen) van de hersenen ondoordringbaar zijn voor de contraststof, komt er geen contrast in de gezonde hersengebieden, maar uit de haarvaten van tumoren die wel doorgankelijk zijn, lekt er contraststof in het tumorweefsel dat hierdoor zichtbaar wordt, men noemt dit aankleuring, omdat het op de foto witter van kleur is dan de omgeving.


Op de gewone CT-scan van de wervelkolom is het ruggenmerg meestal niet duidelijk afgegrensd van de omgevende liquorruimte (ruimte waarin zich de liquor of het hersenvocht bevindt). Vindt men dit echter belangrijk, dan kan contrastmiddel via een ruggenprik in de liquor worden ingebracht. Op de CT-scan is dan de liquorruimte door het contrast zichtbaar geworden als een witte kolom, waarin het ruggenmerg als een uitsparing is te zien. Deze techniek wordt wel CT-myelografie genoemd.

Bij de afbeeldingtechnieken die Röntgenstralen gebruiken dient er rekening mee te worden gehouden dat de stralen groeiende weefsels zoals die van het ongeboren kind kunnen beschadigen.

Een recente ontwikkeling is de Spiraal-CT-scan, die met een zeer snelle CT-scanner wordt gemaakt. Hierbij wordt niet plakje voor plakje gescand maar wordt een zogenaamde volumescan gemaakt in één doorlopende spiraalvormige beweging van de Röntgenbron. Er kunnen in zeer korte tijd heel dunne dwarsdoorsneden worden gemaakt, waarmee driedimensionale afbeeldingen kunnen worden gereconstrueerd. Dit is bijvoorbeeld waardevol voor het zichtbaar maken van bloedvaten of breuken vooral van de wervelkolom. De afbeeldingen kunnen ook worden gebruikt voor de neuronavigatie.

EEG (Electro-Encefalo-Grafie)

EEG is een onderzoek waarbij de hersenfunktie wordt onderzocht. Het onderzoek duurt ongeveer 45 minuten en wordt verricht door een laborant(e) van de funktie afdeling.

Voorbereiding

Voor dit onderzoek is geen speciale voorbereiding nodig.

Verloop

Op uw hoofd wordt een soort muts gezet, waarin een flink aantal meetelektroden is bevestigd. Om een goed contact te maken met de hoofdhuid wordt in de elektroden een soort contactvloeistof aangebracht. Gevoelige meetapparatuur, welke verbonden is met de elektroden, is in staat om de zeer geringe elektrische activiteit, die door de hersenen zelf wordt geproduceerd, te meten en vast te leggen op papier. Deze activiteit geeft de neuroloog een indruk van het funktioneren van de hersenen.

Tijdens het onderzoek wordt u gevraagd om ongeveer 20 minuten zo stil en ontspannen mogelijk te gaan liggen, met de ogen gesloten. De laborant(e) zal u enkele malen vragen om de ogen te openen en te sluiten. Ook wordt u gevraagd een aantal minuten diep te gaan zuchten. Tegen het einde van het onderzoek gaat een lamp een aantal keren flitsen, teneinde enkele reacties van de hersenen te testen. Hierna is het onderzoek beeindigd en worden de meetelektroden weer van uw hoofd verwijderd.

Bijzonderheden

Het onderzoek is geheel pijnloos en veroorzaakt na afloop geen klachten. Na afloop wordt u aangeraden thuis het haar te wassen. De laborant(e) kan u vragen wat voor medicatie u gebruikt. Neem eventueel een lijstje van de door u gebruikte medicijnen mee.

Extra voorbereiding EEG bij kleine kinderen

Bij kinderen is tijdens het onderzoek een slaapperiode gewenst. Het is daarom aan te bevelen dat uw kind voor het onderzoek wat vermoeid is. Dit kunt u bereiken door uw kind de avond voor het onderzoek wat later naar bed te brengen en 's ochtends op de normale tijd te laten opstaan. De ervaring leert dat kinderen het onderzoek soms onprettig vinden. De vreemde omgeving en draadjes op het hoofd kunnen een kind angstig maken. Wij hebben daar begrip voor en doen ons best uw kind gerust te stellen. Ook is het belangrijk dat u van te voren goed probeert uit te leggen wat er gaat gebeuren. Het is verstandig een fles drinken en een vertrouwde "knuffel" mee te nemen.

EEG na slaaponthouding (nuchter-waak EEG)

Wanneer u een nuchter-waak EEG moet ondergaan is het de bedoeling dat u vanaf 's avonds circa 22.00 uur tot de volgende dag het moment van het onderzoek niet meer eet of slaapt. Als het EEG onderzoek 's middags is gepland mag u eventueel gedurende de nacht water of zwarte koffie zonder suiker gebruiken. Als het EEG onderzoek 's morgens is gepland mag u na 22.00 uur helemaal niets meer gebruiken. Ook eventuele slaaptabletten moet u laten staan. Alle overige medicijnen kunt u gewoon innemen. Aangezien u een hele nacht niet heeft geslapen kunt u zelf beter niet gaan autorijden, maar laat u brengen en halen.